Net begonnen met hardlopen en wil je tijdens feestjes kunnen meepraten over hardlopen? Dan is naast een goede conditie, een mooie hardloopuitdaging in het verschiet en de jacht naar een PR, kennis van de onderstaande termen vereist 😉
1. Intervaltraining
Afwisselen van snelle en langzame stukken om snelheid en conditie te verbeteren.
2. Tempo run (tempoloop)
Een stevige duurloop op een tempo net onder je anaerobe drempel, bedoeld om je uithoudingsvermogen te verhogen.
3. Duurloop
Lange loop op een rustig tempo, gericht op het verbeteren van de basisconditie.
4. Anaerobe drempel
Het punt waarop je lichaam overstapt van aerobe naar anaerobe verbranding; belangrijk voor tempolooptraining.
5. VO₂ max
De maximale hoeveelheid zuurstof die je lichaam kan gebruiken tijdens inspanning; een maat voor je conditie. Lees hier het artikel met een uitgebreidere uitleg en hoe je je VO2 max verbetert.
6. Cadans
Het aantal passen dat je per minuut zet; een hogere cadans (rond de 180) wordt vaak geassocieerd met efficiënter lopen.
7. Heuveltraining
Lopen op hellingen om kracht, techniek en uithoudingsvermogen te verbeteren.
8. Piekmoment
De periode waarin je in topvorm bent, vaak gepland rond een belangrijke wedstrijd.
9. Taperen
Het verminderen van trainingsomvang in de laatste weken voor een wedstrijd om volledig uitgerust aan de start te verschijnen.
10. Warming-up (hopelijk ken je deze al)
Een lichte inspanning om je spieren en gewrichten voor te bereiden op zwaarder werk.
11. Cooling-down
Lichte inspanning na een training of wedstrijd om het herstel te bevorderen.
12. Negatieve split
De tweede helft van je loop sneller afleggen dan de eerste helft; een teken van goede pacing.
13. PR (persoonlijk record)
Je snelste tijd ooit op een bepaalde afstand.
14. Fartlek
Zweeds voor “snelheidsspel”; een speelse trainingsvorm met afwisselende tempo’s. Lees hier meer over fartlek en hoe je het toepast.
15. Trailrunning
Hardlopen over onverharde paden, vaak in de natuur en met hoogteverschillen.
16. Blessurepreventie
Oefeningen en gewoonten gericht op het voorkomen van blessures, zoals krachttraining en voldoende rust.
17. Cross-training
Andere sporten dan hardlopen (zoals fietsen of zwemmen) ter ondersteuning van je conditie en herstel.
18. Asfaltbijter
Informele term voor een hardloper die voornamelijk op verharde wegen loopt.
19. Hardloopschema
Een gestructureerd trainingsplan dat toewerkt naar een specifiek doel, zoals een 10 km of marathon. Bekijk en download onze gratis schema’s.
20. Marathon
Een klassieke langeafstandsrace van 42,195 kilometer.
21. Halve marathon
Een hardloopwedstrijd van 21,1 kilometer; populair bij zowel beginnende als gevorderde lopers.
22. Splits
De tijden van afzonderlijke segmenten binnen een loop, bijvoorbeeld elke kilometer.
23. Hartslagzones
Verschillende intensiteitsniveaus gebaseerd op je hartslag, gebruikt voor gerichte training.
24. Runner’s high
Een euforisch gevoel tijdens of na het hardlopen, veroorzaakt door endorfines.
25. Taperweek
De laatste trainingsweek vóór een wedstrijd, met minder intensieve trainingen.
26. Strides
Korte versnellingen van ongeveer 20–30 seconden om loopsnelheid en techniek te verbeteren.
27. Recovery run
Een rustige duurloop bedoeld om actief te herstellen van een zware training of wedstrijd.
28. Pronatie
De manier waarop je voet naar binnen rolt bij het landen; belangrijk bij het kiezen van schoenen.
29. Supinatie
Tegenovergestelde van pronatie; de voet rolt te veel naar buiten tijdens het afwikkelen.
30. Overpronatie
Een overmatige naar binnen rollende beweging van de voet, wat kan leiden tot blessures.
31. Loopscholing
Techniekoefeningen om je loopstijl te verbeteren en blessurerisico te verlagen.
32. Beetpakken
Een concurrent op het einde van een race inhalen.
33. Startvak
Een ingedeeld gebied bij een wedstrijdstart, vaak op basis van verwachte eindtijd.
34. Voetlanding
De manier waarop je voet de grond raakt: op de hiel, middenvoet of voorvoet.
35. Core stability
Kracht en stabiliteit van je romp; essentieel voor een efficiënte loopstijl.
36. Kilometerpunt
Een markeringspunt dat aangeeft hoeveel kilometer je hebt afgelegd (vaak in wedstrijden).
37. Hydratatie
Het op peil houden van je vochtbalans voor, tijdens en na het hardlopen.
38. Carb loading
Het bewust eten van meer koolhydraten in de dagen voor een lange wedstrijd.
39. Spierpijn
Stijfheid en pijn in de spieren na een zware inspanning, ook wel DOMS genoemd.
40. Loopschoenen
Speciaal ontworpen schoenen die ondersteuning en demping bieden bij het hardlopen.
41. Compressiekleding
Strakke sportkleding die de bloedcirculatie stimuleert en spiertrillingen vermindert.
42. Wedstrijdritme
Het tempo waarop je een wedstrijd wilt lopen, vaak geoefend in training.
43. Loopsnelheid
De snelheid waarmee je loopt, meestal uitgedrukt in min/km.
44. Pacing
Het indelen van je tempo tijdens een training of wedstrijd.
45. Runner’s knee
Een veelvoorkomende hardloopblessure rond de knieschijf.
46. Shin splints
Pijn aan de voorkant van het scheenbeen; vaak veroorzaakt door overbelasting.
47. Intervalblok
Een reeks herhalingen van intensieve loopstukken met rustperiodes ertussen.
48. Kantelpoint
Het moment waarop een training of wedstrijd echt zwaar begint te worden.
49. Startnummer
Het nummer dat je draagt tijdens een wedstrijd, vaak met chip voor tijdregistratie.
50. Finishlijn
Het einde van een race of training — het moment waarop je je prestatie afrondt.